JAWA.NL DEEL II DÉ GESCHIEDENIS! |
![]() |
In
1930 verscheen Jawa op de startlijst van de internationale
Zbraslav-Jiloviste heuvelrit en een team van 3 rijders deed met de
500's mee aan nationale trials, toendertijd zeer populair. Onder hen
was Frantisek Brand, de allereerste Tsjechische rijder die in de
Tourist Trophy verscheen met een 500 OHV in 1932. Hij finishte als
14de en kwam thuis met een Silver Replica. Hij deed mee aan trials,
weg en track race's en vooral de International Six Days Trials (sinds
1932). In 1933 behaalden 2 Engelsen, G. Wood en T. Span, in de Tourist
Trophy, de 5de en 6de plaats. Jawa was de enige fabrikant buiten de
Britse eilanden, die zijn stempel achterliet. De gemiddelde snelheid
van 121,5 km/u, bereikt door Wood, dwong respekt af, net als zijn Gold
Replica. Tussen 1932 en 1938 wonnen Tsjechische rijders elk jaar
minstens een gouden medaille in de Int. Six
Days Trial. In 1937 kwamen ze zelfs terug met 4 gouden medailles. In
1935 vocht het Tsjechische team met de Duitse thuisploeg tot aan de
laatste snelheidstest en eindigde als tweede. Onder de beste
trialrijders waren Frantisek Brand, Antonin Vitvar, Richard Dusil,
Vaclav Stanislav en Zdenek Houska. Belangrijk was ook Jan Bednar's
totale overwinning in de Little Entente Rally in 1937 op een Jawa
Robot. Minstens even aktief deed Jawa mee in trackraces en het meest
suksesvol waren de Oostenrijker, Killmayer en de Duitser
Gunzennhauser. Trackracen is altijd populair geweest in
Tsjecho-Slowakije.
De Golden Helmet (Gouden Helm) in Pardubice is het oudste evenement op het
kontinent. Spoedig kwam ook het ijsracen in trek en de eerste
wedstrijd vond plaats in januari 1937 in Jevany, vlakbij Praag. Het is
een wonder dat, hoewel de veiligheidsregels en de snelheid in de
race's en trials niet met nu kunnen worden vergeleken, ernstige
ongelukken niet vaak voorkwamen. De enige bekende rijder die zijn
leven verloor, was F. Brand, echter niet in een race, maar op een
gewone zakenreis. Hij overleed op 4 maart 1936 bij Rakovnik op een
leeftijd van 26. In zijn 6 jaar durende karriére won hij vele
trofeën
en medailles. De jawa auto's bleven ook niet achter wat sukses betrof.
Hun suksesvolle tocht in de 1000 Miles is al genoemd. De
gestroomlijnde karrosserieen, bekleed met aluminium plaat en de 700 cc
motoren, trokken overal de aandacht. Een groot internationaal sukses
werd behaald in 1939 in de Monte Carlo Rally. Antonin Vitvar en bijrijder Musil deden mee in het tweede Jawa model, de Minor
I. Ze startten op 17 januari in Athens in een nieuwe auto, aangedreven
door een motor, welkezonder wijzigingen al 20000 km had gereden.
Door de schuld van een taxichauffeur, welke hen aan de verkeerde kant
Strassburg uitleidde, verloren ze punten en vielen terug in het
klassement naar de 11de plaats. Ze verbeterden hun positie, door als
8ste te eindigen in de 750 cc klasse met een 600 cc auto. Maar voor ze
verdwaalden in Strassburg, waren ze 2de in deze klasse. Een herkansing
was de Concours de Comfort overwinning. De jury besliste dat qua
komfort, de kleine Minor zijn grootste rivalen, de DKW en
de Simca-Fiat auto's overtrof. De wedstrijdafdeling, onder
Patchett's leiding had wat de motoren betrof een goede periode.
Patchett was niet alleen chef van de expeditie's naar de Six Days
Trials, maar was ook een goede rijder. Eerst met de "Box",
een special die hij ontwierp toen hij stopte bij FN en begon bij Jawa.
De machine zag eruit zoals het werd genoemd. Helaas bleef met de zware
500 cc eencilinder sukses uit. De motor werd ook gereden door Brand,
Uvira en Wood, maar het was niet erg betrouwbaar. De vooroorlogse
wedstrijdaktiviteien betroffen dan misschien alle soorten van
motosport, de motorfietsen vestigden definitief hun reputatie in
thuiswedstrijden en waren onverslaanbaar in de Tsjechische
trackrace's. Echter in de Europese trials kwam hun glorie pas later.
Hoewel lange afstandsritten niet mee telden als sportprestatie, was
één toch wel belangrijk. In 1933
verliet Captain Frantisek Prikoda, Plzen en ging naar Afrika
met een Jawa 500 OHV, om 9000 km af te leggen in 50 dagen. Sprekend
over sport, mogen twee snelheids rekords over een afstand van één km
niet worden vergeten in de 175 cc en 500 cc klasse, gevestigd in 1933.
Met de 175 bereikte F. Brand de snelheid van 123 km/u en G. W.
Patchett met de 500, 179,5 km/u. Zijn motorfiets was een
één-versnelling Special, met speciale stroomlijn. Deze prestatie was
niet zo bijzonder voor hem, tot dan toe was hij de houder van 13
wereldrekords in vershillende kategorieen. De 175 cc machine van Brand
leek erg veel op de serieproduktiemachines. De
tijd dat Janecek zelf bezig was in zijn werkplaats, dat hij samen met
Kohoutek werkte in de voormalige chemische werkplaats in Mnichovo
Hradiste en het begin in de Green Fox Inn, leek lang geleden. Binnen een
paar jaar moest Janecek zijn produktie programma heroriënteren en zijn
fabriek aanpassen en alles wat daarmee samenhing. Zijn doel was het zelf
produceren van motorfietsen, van de ruwe grondstof tot de nieuwe
machine. Dat hij werd geinspireerd door Ford is duidelijk, ook al was
het niet gemakkelijk om zoiets te realiseren onder TsjechoSlovaakse
omstandigheden. Janecek was echter overtuigd dat hij er mee door moest
gaan. Soms waren zijn stappen vreemd, zoals in 1940. Hij begon in de
mijnbouw in het Zelezny Brod distrikt in Noord Bohemen, in de Dagmar
mijn in Vrat. 60 mijnwerkers zwoegden daar een paar jaar, tot de mijn
werd gesloten omdat deze onrendabel bleek. Janecek waagde zich
natuurlijk niet overhaast aan deze projekten. Hij was zich goed bewust,
dat hoe minder onderaannemers er waren, hoe onafhankelijker zijn zaken
zouden zijn. In het midden van de 20er jaren was hij vastbestoten om een
nieuwe lokatie te vinden voor zijn, in de toekomst, grote koncern. Vanaf
toen waren zijn voorwaarden aan de Green Fox geheel beperkt en dus koos
hij een gebied uit in Tynec nad Sazavou in centraal Bohemen. Waarom
juist daar? Er waren verschillende redenen. Goedkope arbeidskrachten
waren in dit industriearme gebied voldoende beschikbaar. Er was een
spoorweg, zodat de verbinding met Praag zeer goed was. De overvloed aan
water was voldoende voor industriele doeleinden (de Sazava rivier) en de
afstand tot de hoofdstad was maar 70 km. In 1926 kocht Janecek een
gebouw in Solnice en een zaagmolen met een meubelmakers werkplaats in
Kvaziny , hoewel de afstand tot Praag wel 100 km was. Een jaar later
kocht hij de vroegere Nobel, dynamiet fabriek in Zanky, vlakbij Praag,
dus ruimte genoeg voor een mogelijke produktie uitbreiding in de
toekomst. Het gunstigst was echter Tynec, maar daar ging ook niet alles
even gemakkelijk. Janecek moest zich veel inspanningen getroosten,
zowel diplomatiek als financieel, om zich daar te kunnen vestigen. In
1925 schonk hij de lokale autoriteiten geld voor de installatie van
een telefooncentrale en werd lid van een kooperatie. Het volgende jaar
begon hij met het systematisch opkopen van grond om hier het grootste
aandeel te verwerven, ongeveer 200000 m2 in 1929. Hij vond Tynec zo'n
leuke plaats, dat hij in 1929 een ronde villa bouwde op Korbet Hora, al
snel "de draaimolen" genoemd. Janecek was wat exentriek.
Dankzij zijn studie was hij in staat om via een zelfgemaakt elektrisch
scherm, alles en iedereen te volgen wat bewoog in en rond het huis.
Janecek had grote plannen met Tynec. Hij wilde van het provinciestadje
een moderne stad met 20000 inwoners maken. Het bleef echter een
hersenschim welke verdween met het afnemen van de wapenverkopen. De
motorfietsproduktie bereikte nooit het vereiste nivo, in de eerste 2
jaar leed hij zelfs verlies. In 1931 was de Tynec staal en aluminium
gieterij gereed. Drie jaar later had Jawa het monopolie op de thuismarkt
voor het fabriceren van magneten en maakten ze hun eigen
vliegwielmagneten, ontworpen door Ing. Dedek. Hoewel veel van
Janecek's plannen mislukten, b.v. het geplande reusachtige warenhuis
in Praag, deed hij wat hij deed, met heel zijn kunnen. Daarom was de
gieterij in Tynec in zijn tijd de beste in Tsjecho-Slowakije. In 1937
werd het testen van gietstukken d.m.v. rontgen geintroduceerd, een
weergaloze defektoskopy. In Tynec werden niet alleen gietstukken en
magneten gemaakt, maar ook de Jawa auto's werden hier in elkaar gezet.
Er was zelfs een smederij en draadtrek en rolmolens. In 1936 werkten er
800 mensen, sinds 1937 in 3 ploegen. De naderende oorlog en de spanning
die heerste in heel Europa, bracht de fabriek een order van het
ministerie van defensie van 12 miljoen Kronen. Ook was er het
vooruitzicht
van een speciale order van 800 motorfietsen voor het Roemeense leger.
Aan het eind van de 30er jaren kocht Janecek een interessant groot
gebouw in Brodce, ongeveer 2 km van Tynec. Hierin was al sinds de 19de
eeuw een grote Mautner spinfabriek gevestigd, waar de produktie werd
gestaakt in oktober 1936. De fabriek was eerst opgekocht door Fingerhut
& Comp. uit Praag, een producent van papieren vitrage en crepe.
Janecek kocht de fabriek midden 1938 en verbouwde het tot een
machinefabriek, waar Jawa in 1939 de Minor I begon te maken. Nog een
interessante gebeurtenis vond plaats in 1939. Ing. F. Janecek werd de
titel verleend van Doctor in de Technische Wetenschap Honoris Causa (met
ere). Op de feestelijke bijeenkomst gaf hij een lezing over
vuurwapenontwikkeling. De kersverse Dr. H.C. was trouwens een beetje
zonderling, zoals destijds vermeld in de krant. De briljante ingenieur
en eigenaar van vele patenten, presenteerde zichzelf nogal bijzonder
op de promotie ceremonie. Hij bracht een zelf ontworpen tafel mee,
voorzien van rollen met papier, zodat hij niet werd gehinderd door het
vasthouden van vellen papier en de indruk wekte dat hij uit het hoofd
sprak. Janecek maakte trouwens graag indruk. Hij wandelde vaak door zijn
werkplaatsen, pratend met het personeel en bewerend dat zij zijn
kollega's waren. Maar het personeel vond het soms wel moeilijk zich bij
hun chef "kollega" aan te sluiten, zoals in de 2de helft van
de 30er jaren toen er stakingen uitbraken, waarvan er een zelfs een
maand duurde. In 1938 was Janecek een van de meest serieuse kandidaten
voor het ambt van president van de Republiek. Gekozen echter werd Dr.
Emil Hacha, later berucht vanwege zijn kollaboratie met de Duitsers
tijdens de oorlog. Ook mag niet worden vergeten dat de fabriek 2 tijdschriften publiceerde, welke tot de besten behoorden
en heden nog populair zijn. Een van deze tijdschriften heette
"Jawa" en de eerste uitgave werd gepubliceerd in december
1933. Het blad verscheen maandelijks, kostte 1 Kroon (jaarlijkse
kontributie 10 Kronen) en een oplage van 10000 stuks toonde aan dat
het gewild was. Er werden technische artikelen, sportreportages, tips
voor rijders, reisverhalen en onderzoeken naar motorgeschiedenis in
gepubliceerd. In het 2de jaar werd de oplage vergroot naar 12000 stuks.
"Jawa" werd uitgebracht tot aan maart 1943 en was niet alleen
bedoeld voor Jawa eigenaren, maar ook voor potentiele klanten, waarin
het goed slaagde. De andere periodiek heette "Jawa at home",
verscheen voor het eerst in het begin van 1936 en was bestemd voor de
fabrieksmedewerkers. Dit blad verscheen ook maandelijks. In
tegenstelling
tot "Jawa", had het geen harde papieren omslag en behandelde
voornamelijk interne problemen en gaf reportages van de Jawa
wedstrijdkompetitie
en de kulturele afdelingen. Het werd tijdens de oorlog gepubliceerd tot
aan 1945. Als bijvoegsel publiceerde de fabriek gestencilde vellen met
aktueel nieuws en het ernstigste nieuws was dat van maart 1939.
Tsjecho-Slowakije veranderde van de ene op de andere dag in het Boheemse
en Moraafse protektoraat. De bezetting was begonnen. Plotseling stokte
alles bij Jawa, vooral het ontwerp en ontwikkelingswerk viel stil.
Tenminste zo moest het voor iedereen lijken. Gelukkig deed het dit ook. |
Op
de 15de maart 1939 toen Nazi Duitsland Tsjecho-Slowakije aanviel,
veranderde plotseling alles in de hele provincie. Natuurlijk ook bij
Jawa. Al in april moest de fabriek haar aktiviteiten veranderen. De
Duitsers waren goed op de hoogte van de toptechnologie en het kapabele
personeel, dus begonnen ze daar de produktie van sommige onderdelen
voor de luchtvaart industrie, bommenrekken en kleine stationaire
motoren voor generatoren. De motorfietsproduktie nam geleidelijk af
tot het in 1940 geheel stilviel. Toen moesten alle onderdelen en niet
komplete motoren worden opgegeven en omgesmolten. Dit betekende de
vernietiging van 8500 motoren en 700 auto's. Echter heel veel voorraad
en materiaal voor produktie, zoals stangen, buizen , gietstukken,
lagers, rollen, kogels en plaatstaal werden opgeslagen in de
fabrieken, onttrokken aan het oog van de Duitsers. Het leek alleen
natuurlijk om dit te doen in opdracht van de magazijnen, alles te
verbergen en snel te regelen, zodat de Duitsers er niets van merkten.
Dankzij de spreekwoordelijke "grundligkeit" van de Duitsers
en hun uitmuntende organisatie ging dit voorspoedig. Elke afdeling
ontving zijn eigen plannen en opdrachten, zodat wanneer een afdeling
iets konfiskeerde, het van Jawa het antwoord kreeg dat een andere
afdeling het benodigde reeds lang te voren nodig had gehad en
opgehaald. Op deze manier raakten de werklijsten van materialen en
onderdelen weg, zodat kontrole in feite onmogelijk was. Al snel viel
er niets meer te kontroleren. Zo werden b.v. kogel en rollen lagers
opgeborgen in kisten met het stempel van het militaire departement.
Omdat deze kisten met de valse merken nergens waren geregistreerd,
konden ze ook niet worden gevorderd. Ook werden in de omgeving van
Praag veel schuren en gesloten herbergen gehuurd, waar in plaats van
wapentuig, materialen voor motorfiets en autoproduktie lagen
opgeslagen. Index kaarten , voor wat niet kon worden vervoerd, werden
veranderd. Op deze manier werden gietstukken verborgen in Tynec onder
hopen afval in de gebouwen van de metaalgieterij en ontkwamen ze
aan inspektie. Zo werkte een aantal mensen koortsachtig om allerlei
materiaal veilig te stellen. Niemand geloofde dat het
"Duizendjarig Rijk" langer stand zou houden dan een paar
jaar. Niemand kan zich tegenwoordig nog voorstellen wat voor een
tijd dat was. Mensen werden namelijk geexekuteerd voor veel kleinere
overtredingen. Bij Jawa had men de tijd om zich aan te passen aan de
nieuwe omstandigheden. Het duurde ook niet lang voor een aantal
enthousiastelingen zich begon te weren tegen de moordende
atmosfeer van het wachten. Ze begonnen te denken aan nieuwe ontwerpen
voor na de oorlog. Al gauw was het een uitdaging voor een aantal
dagdromers en avontuurlijke lieden. In 1940 werd er al gestart met 2
projekten, één voor een nieuwe motorfiets en één voor een nieuwe
auto. Verbonden
aan de motorfietsontwikkeling, was een groep mensen rond ontwerper
Jozef Jozif. Deze was toen 34 jaar, maar had een enorme ervaring.
Jozif, geboren op 10 mei 1906 in Civice, vlakbij Pardubice, was
opgeleid tot bankwerker. Daarna beeindigde hij met sukses het
Technisch College in Pardubice. Na een kort dienstverband bij Skoda in
Hradec Kralove, trad hij in dienst bij Jawa, op 1 oktober 1930. Wat de
grote baas ook geweest mag zijn, een ding kan niet worden ontkend, hij
wist hoe hij zich moest omringen met kapabele mensen. Jozif was geen
uitzondering. De eerste stappen voor de voorbereiding van de nieuwe
motorfiets begonnen met het vaststellen van de eisen van de klanten in
het laatste verkoopseizoen als basis. Bestudeerd werden alle
ontwikkelingstrends van vlak voor de oorlog over de gehele wereld. Het
was duidelijk dat een moderne motorfiets betrouwbaar, simpel,
efficient en komfortabel moest zijn. Basis van de eerste spekulaties
waren de laatste prototypes en geplande ontwerpen. Het werk in de
fabriek begon direkt, maar er hing een geladen sfeer. Alle ontwerpers
werd duidelijk gemaakt dat onder geen beding mocht uitlekken dat ze
bezig waren met iets wat met de naoorlogse produktie te maken had.
Plotse kontroles op de werkplek zouden hun hebben kunnen verraden.
Daarom werd het team verhuist naar de Jawa motorfietsservice, de
enige afdeling tijdens de oorlog, welke kalm doorging met de
produktie. Duidelijk niet met vroegere klanten, benzine was al snel
niet meer te krijgen voor prive eigenaren om nog maar te zwijgen van
banden, maar met het repareren van Duitse legermotoren. Er waren daar
niet alleen vrede en rust, maar ook de nodige kapabele personen. De
ontwerpafdeling was gevestigd in
het magazijn, achter een houten wand, waar later de prototypes ook
werden gekonstrueerd. Het leek onmogelijk dat het werk geheim kon
worden gehouden gedurende 5 jaar en dat het gereed kwam. Natuurlijk
waren er ook moeilijke momenten. Jozif wordt door iedereen herinnerd
als een witharige man, welke had geboren kunnen
zijn met zulk haar. Echter zijn haar was wit verkkleurd in een
week tijd, toen de Gestapo een inval deed op een dag in de
motorservice en Rudolf Osvald meenam, welke een van de mensen was die
hard werkte aan de nieuwe motorfietsen. In de volgende uren werden
alle materialen die hen konden verraden, verstopt en afgevoerd en
begon het lange wachten. Een woord, een enkele zin zou voldoende zijn
en alle mannen in de fabriek zouden worden geexekuteerd. Maar hun
kameraad was niet alleen in dienst bij Janecek, maar was ook
lid van een verzetsbeweging. Daarom was hij gearresteerd. Hij
sprak niet en betaalde daarvoor met zijn leven. Jozef Jozif's
herinnering aan het gebeurde was zijn sneeuwwitte haar. Het werk in de
"Brains" afdeling richtte zich voornamelijk op 2 takt
motoren van verschillende inhoudsklassen, beginnend met 125 en 175,
tot 250 en 350. De grootste werd ontwikkeld op 2 manieren, als een 2
takt twin en als 4 takt OHC eencilinder met nokkenasaandrijving via
een ketting. Behalve normale motorfietsen, was men ook bezig met een
skooter, een rijwiel met een licht buizenframe
en met hulpmotor. Het motorblok was zo ontworpen, dat het
ook kon worden gemonteerd in een normale tweewieler. Op het tekenbord
lag ook een ontwerp voor een eencilinder trackmachine, van een zeer
modern ontwerp. Uiteindelijk en logisch gekozen als basis voor de
naoorlogse produktie was er de 250. Vanaf toen verslechterde de
situatie in de service afdeling zo, dat ontwerpwerk thuis werd gedaan.
Sommige dingen werden uitgesteld en de ontwikkeling werd verhuisd van
Praag naar Nova Paha in Oost Bohemen. Het was daar dat de bekende
rijder en Jawa dealer Antonin Vitvar leefde en de motorfiets werd
gemonteerd in zijn werkplaats. Voor de eerste prototypen werden
gekonstrueerd (totaal werden er 20 gemaakt, de individuele onderdelen
werden getest op gangbare seriemachines, die toen beschikbaar waren). Zo
werden in
oude vooroorlogse 250's voornamelijk voor en achterwielophangingen
getest. Het voorvork systeem werd diverse malen gewijzigd, net als het
ontwerp van de achterveren. Ook werden verschillende andere
veer systemen getest. De testen vonden plaats met motorfietsen in
militair veldgrijs uitvoering, met militaire registratienummers en
het DKW embleem op de tank. De bewaker bij de poort was duidelijk niet
geinteresseerd in motorfietsen en wist ook niets hiervan af, omdat de
roadtests zonder problemen door gingen. Benzine "verdween"
uit de inventaris bestemd voor het inrijden van gerepareerde militaire
machines, omdat het onmogelijk was brandstof ergens anders te
krijgen. Het
resultaat van de kritiek en de daaropvolgende gepaste veranderingen,
waren de prototypes, welke tot slot werden gekonstrueerd. Deze
hebben nog 100.000 km's gedraaid. Maar dit vond plaats in Kvaziny bij
het Jawa filiaal. Een gedeelte van de voorbereidingen voor de
motorfietsen was ook gedaan voor de staf van de metaalgieterij in
Tynec nad Sazavou, roadtests waren het werk van de vroegere race en
trialrijders, in de eerste plaats van Vaclav Stanislav en Jan Bednar.
Een andere rijder, Jaroslav Sinandl, was in dienst bij de
ontwikkelingswerkplaats. Het stiekeme werk was van zulke omvang, dat
de Jawa leiding er wel vanaf moest weten, inklusief de algemeen
direkteur, Dr. J. Frei. Wie er echter zeker niets vanaf wist, was de
baas zelf. Janecek was erg ziek sinds het begin van de oorlog en had
niet lang meer te leven. De nieuwe motorfiets beheerste het hele
denken, men was overtuigd van de kwaliteiten, men had gedetailleerde
tekeningen en de testen waren afgerond in 1944. Naast Jozif hebben
andere ontwerpers als J. Mraz, J. Navratil, J. Vetvicka, J. Rajchrt en
J. Stastny gewerkt aan de toekomstige motorfietsen. De bekende
ontwerper J.F. Koch, welke de grootse Praga motorfietsen in de
beginjaren
30 heeft ontworpen, had er zelfs ook een hand in. Hij was belast met
de genoemde skooter met hulpmoter, niet als medewerker van de
fabriek, maar als externe medewerker, als dit de juiste term is. Het
grote tijdperk van race specials hield de ontwerpers zelfs in de
oorlog nog bezig. Vincence Sklenas ging daarom aan het werk met het
ontwerpen van wegrace halve liters, welke de fabriek echter nooit
verlieten. Rijden op zo'n special zou gelijk hebben gestaan aan
zelfmoord. Gescheiden
van het werk aan de motorfietsen, ging de ontwikkeling van de nieuwe
auto, de MINOR II, ook door. De geschiedenis over de oorsprong is in
feite een kopie van die van het motorfietsen verhaal. Het werk werd
geleid door Dipl. Ing. Rudolf Vykoukal, de chef van de vroegere Jawa
service, nu de reparatie werkplaatsen voor de Duitse motorfietsen en
auto's. Met deze kollega's had hij niet alleen sukkes met het
ontwerpen
van de auto, maar ook met de produktie van 5 (7 volgens sommige
bronnen) prototypen. De karrosserieen werden gekonstrueerd in
Kvariny, het chassis in Praag en gietstukken werden gemaakt door
vrijwilligers in Tynec nad Sazavou. De prototypen werden net als de
motorfietsen getest met militaire nummerplaten, legerkleuren en het
BMW embleem op de radiator. Het Minor II projekt werd inklusief
roadtests, afgerond in 1944. Naast de Minor II was Vykoukal bezig met
het ontwerpen van een kleine, tweezitter, volksauto. Het gemaakte
prototype is echter nooit getest. Hoogstwaarschijlijk omdat een mini
auto met een eencilinder motortje niet geloofwaardig zou zijn geweest
voor de wantrouwige Duitse militairen en officials, ook als ze zouden
zijn uitgevoerd in
legerkleuren en met het embleem van de fabriek uit Zschopau.
|
Los
van de 2 takt motorfietsen werd een 4 takt OHC 350 cc eencilinder
voorbereid voor de naoorlogse produktie. Het werd gemonteerd in een
Springer frame. Maar met een oog op de naoorlogse situatie werd
besloten om alleen de 2 takt motor te produceren
in plaats van de gekompliceerde en dus duurdere 4 takt motor.
De 2 takt 350 was in feite de vervanger van de geplande 4 takt
machine. Binnen een paar jaar echter, werd de situatie beter en
begonnen sommige klanten te verlangen naar een krachtiger machine. In
1950 was er een halve liter ontworpen welke in 1952 in serie
produktie werd genomen, model 15/00. Het was een luchtgekoelde 4 takt
OHC twincilinder met vertikale as en worm
voor de nokkenas aandrijving. De cilinder inhoud was 488 cc
(65 x 73,5), vermogen 26 pk (19,1 kW bij 5500 t.p.m. De
versnellingsbak had 4 versnellingen, de ontsteking werd verzorgd
door een Lukas magneet, echter spoedig vervangen door een PAL systeem
met een 60 W dynamo. Het volgende 15/01 model had een gewijzigde
kleppenaandrijving, middels een Gleason type haakse overbrenging. De
smering werd geregeld door een oliepomp, welke de olie haalde uit een
tank van 4,5 liter. Het motorfiets frame was dat van de 250, echter
versterkt met de mogelijkheid om er een zijspan aan te bouwen. Het
voorwiel hing in een teleskoopvork met olie dempers, terwijl het
achterwiel veerde middels twee spiraalveren (plunjers). De 16 liter
tank was verbonden met een verend zadel, van het zelfde model als die
van het 250 model. De bandenmaat voor was 3.25 - 19, terwijl achter
3.50 - 19 werd gebruikt. Het gewicht was 156 kg, de max. snelheid 135
km/u bij een verbruik van 4 l/100 km. Begin 1953
werd model 15/02 geintroduceerd met een gemoderniseerd
motorblok. De motorfiets kreeg volle brede remnaven een een groot
buddyseat (sinds 1956). Dankzij motor veranderingen, werd het vermogen
verhoogd tot 28 pk (20,6 kW), de max. snelheid tot 147 km/u. Het
gewicht was 174 kg. De laatste 500 OHC Jawa verliet de montagelijn in
1958 en is momenteel de laatste seriematig geproduceerde 4 takt
motorfiets van Jawa. Kort
na de introduktie van de Jawa 500, werd de lichtste, de Jawa 50
gepresenteerd. Het was het werk van een team ontwerpers, M. Kubicek,
J. Mraz, K. Mares en J. Stastny, geleid door Jozef Josif. Het idee van
een grondige modernisering van de Robot, waaraan de jonge Jan Krivka
werkte werd niet gerealiseerd. De kleine 50 kreeg spoedig de bijnaam
"stomp", vanwege de vorm van het zadel. De kleinste
naoorlogse Jawa was echter erg sukkesvol. Het werd aangedreven door
een 2 takt horizontale eencilinder met een inhoud van 49,8 cc (38 x
44), 2,2 pk (1,6 kW) bij 5500 t.p.m. Met de 3 versnellingsbak was de
topsnelheid van de kleine machine 50 km/u. De Pionier bepaalde dankzij
zijn vormgeving en ontwerp, wereldwijd de trend in deze kategorie van
motorfietsen. Dankzij de kwaliteit bleef het brommertje in produktie
tot aan de begin jaren 70. Desondanks werden er tussentijds wel
enkele wijzigingen doorgevoerd. Eerst werd de eenzitter veranderd,
toen kwam er een gemoderniseerd model met een duozit, gevolgd door een
2 zitter sportuitvoering. Als allerlaatste model was er de
herontworpen
Jawa 23 Mustang. De basis van al deze modellen bleef in principe
dezelfde 2 takt eencilinder. De Pionier was ontwikkeld in Praag,
maar de produktie werd in 1955 verplaatst naar Machinefabriek
Povazske strojirny in Povazska Bystrica. Eens temeer keerde Jawa terug
tot de produktie van lichte motorfietsen. Het was in de jaren
1958-1962 toen Jawetta brommers in produktie kwamen. Het frame was
gelast van geperste delen, het motorblok was een horizontale
luchtgekoelde 2 takt eencilinder van 49,8 cc en 1,5 pk (1,1 kW) bij
4750 t.p.m. De brommer had een 2 versnellingsbak en de max. snelheid
was 45 km/u. Jawa maakte 2 modellen, de Standaard, met de tank deel
uitmakend van het frame en de Sport, met grote losse tank en enige
ander duidelijke verschillen, inklusief een groot zadel. Het
schijnt dat elke motorfiets, welke door de gebruikers een bijnaam
wordt gegeven, zich daardoor werkelijk onderscheidt. Bovenstaande gold
ook voor de volgende generatie Jawa motoren, welke na de Springers
verschenen. Ze werden gepresenteerd in de herfst van 1953 en werden
kort na hun debuut al Swingers genoemd, hoewel de officiele benaming
Jawa 250, Model 353 en Jawa 350, Model 354 was. De belangrijkste
vernieuwing was de voor en achter vering met de langere veerweg en de
olie demping. Om de swingende achtervork, werden de modellen
Swinger genoemd. Beide Jawa's, de 250 en de 350, werden in 1954 in
serie geproduceerd. Het voornaamste verschil met de motor met
swingarm achter, waarvan de 350 cc versie nog in produktie bleef, was
het frame. De voorvork had geen rubber balgen, maar geleidebuizen van
de hydraulische schokbrekers. In plaats van 19" wielen, werden
16" wielen met vergrote metalen naven gemonteerd. De sekundaire
keting was in rubber hulzen gemonteerd. Vanzelfsprekend werd de
nieuwe Jawa al met buddyseat geleverd.
In deze uitvoering werd de nieuuw Jawa tot 1955 geproduceerd.
De Jawa 250 (350) werd gekenmerkt door een luchtgekoelde 2 takt
eencilinder (2 cilinder) motor van 248,5 (344) cc. Boring x slag 65 x
70 (58 x 65), kompressieverhouding 6,25 : 1 (6,8 : 1) en had een
vermogen van 12 pk-8,8 kW (16 pk-11,7 kW) bij 4750 t.p.m. Het
totaalgewicht was 135 (145) kg. Max. snelheid 110 (115) km/u. Vering
voor/achter 130/100 mm en bandenmaat 3.25 - 16.
De Swinger werd tot 1974 in 250 en 350 cc uitvoering gebouwd,
natuurlijk wel tussentijds met de nodige modifikaties. Belangrijk om
te vermelden: de types 353/02 en 354/02 kregen begin 1956 een
gekombineerd kickstarter/versnellingspedaal. Vanaf november 1956
werden nieuwe brede wielnaven ingevoerd waarin de spaken op een nieuwe
wijze bevestigd waren. Ook de remtrommels werden 10 mm breder en
hadden een doorsnede van 160 mm een breedte van 35 mm, zodat de
remwerking werd verbeterd. Vanaf februari 1957 werden deze motoren die
een omvangrijke modernisering hadden ondergaan als type 04 geleverd.
De kompressieverhouding werd verhoogd tot 7,2 : 1 (7,4 : 1) waardoor
ook het vermogen en de topsnelheid toenamen. De voorband werd 3.00 -
16 en achter 3.25 - 16. In het frame werd de voorvork veranderd
waarbij de veerdoorsnede werd vergroot en de schokbreker
karakteristiek werd verbeterd. Op het eerste gezicht viel de nieuwe
uitlaat op die i.p.v. een eindstuk in de vorm van een vissestaart nu
een sigaarvormig eindstuk
kreeg. Type 353 (250cc) werd
tot 1962 en type 354
(350cc) tot 1965 geproduceerd. Deze moter was solide en van grote
kwaliteit zodat principiele aanpassingen niet nodig waren.
Vanzelfsprekend werden alle modifikaties die gedurende de produktie
nodig bleken te zijn, wel aangebracht. In
1962 verscheen de Jawa 250 type 559. Het betrof hier een
gemoderniseerde motorfiets waarbij t.o.v. zijn voorganger, type 353,
de koplamp in het bovenstuk was geintegreerd. Dit bovenstuk omvatte
voor een deel ook het stuur. Ook de vormgeving van de snelheidsmeter
was nieuw. Het achterlicht was van kunststof en de buddy was nu
afsluitbaar. Wanneer men de buddy optilde kon men de beide
zijopbergvakken bereiken. Het vermogen steeg van 12 pk (8,8 kW)
naar 14 pk (10,3 kW) bij 5000 t.p.m. De kompressieverhouding was 7,7 :
1. De spoelkanalen die zich tot nu toe in het karter bevonden, zijn nu
in de vernieuwde cilinder aangebracht. Daarom was de karburateur aan
de cilinder bevestigd en niet zoals tot nu toe aan het motorgedeelte.
De motor kreeg bovendien een startkarburateur die met een draaibare
mof bij de gashandle werd bediend. De uitlaatbochten werden met
moeren in de binnenwand van de cilinder geschroefd zodat de moeren
veel kleiner konden worden. Bij de typen tot nu toe was de krukas
driemaal gelagerd, eenmaal aan de kant van de akku en tweemaal aan de
zijde van de primaire ketting. Bij de eerste series van type 559 was
de krukas tweemaal gelagerd hetgeen echter niet gunstig bleek te zijn.
Daarom keerde men na 1965 weer terug tot het oorspronkelijke konsept.
In 1963 kreeg de Jawa type 559/03 een automatische
centrifugaalkoppeling, een van de grote uitvindingen van de
Jawafabrieken. Dankzij de gashandle die snel gasgeven toeliet en de
smallere spatborden kreeg de motor iets sportiefs. Later werd de
koppeling verbeterd om doorslippen bij plotseling gasgeven te
voorkomen. Het ontkoppelingsmechanisme werd zodanig veranderd dat
vooral ook geperste onderdelen gebruikt konden worden.
De rubber schokdempers in de naaf van het achterwiel verhoogde
de levensduur van het aandrijfgedeelte. De voorvork werd ook
veranderd. Dit type 250 cc werd tevens van een trekhaak voorzien om
een kleine bagagewagen (PAV) te trekken, die een plaats vond acher het
achterwiel. Het aanzuigsysteem werd verplaatst naar een plaats met
minder stofontwikkeling. Voor landen met vrij grote kentekenplaten
(BRD en Groot-Brittanie) Werd het achterdeel veranderd. Bij de
modellen uit de serie die bestemd was voor de politie in Irak waren er
ook wat verschillen. Sommige modellen werden met Magdynamo's, andere
weer zonder startkarburatie geleverd. Een heel aparte was de Jawa
559/04/08 met dubbele besturing. Evenals de 250 cc machines werden ook
de 350 cc motoren gemoderniseerd. Deze kwamen echter pas twee jaar
later, n.l. in 1964 met typenummer 360 in produktie samen met de 250
cc werden ze tot 1974 gemaakt. De 350 was ook met een zijspan van
Velorex leverbaar. Ook deze motorfiets beschikte over de automatische
Jawa-centrifugaal koppeling. De machine gaf veranderingen te zien al
naar gelang het land waarheen ze geexporteerd werd, Mexiko, Bolivia,
de USSR, Groot-Brittanie of de DDR. En ook weer anders was de motor
voor het distributienet van Neckermann
(postorderbedrijf). De 350 cc had een wisselstroom-installatie.
Type 360 verscheen ook in de "Californian" uitvoering
(360/04). Zoals de naam al zegt betrof het hier een motorfiets voor de
markt in de USA, waar Jawa zich een beste plaats had veroverd. De
Californians onderscheidden zich van de basisuitvoering vooral door
een sportievere styling, smallere spatborden, naar boven gebogen
uitlaatdempers en een serie extra's. Al deze veranderingen drongen ook
door tot de andere Jawa types. Behalve
de bekende 250 (559) en 350 (360) cc machines werden nog een paar
types ontwikkeld die van de vertrouwde Jawa waren afgeleid. In de 250
cc klasse verscheen in 1965 de Jawa type 590 welke 5 jaar in produktie
bleef. In het begin zat
het verschil alleen in de 19" wielen (3.25 - 19 voor en 3.50 - 19
achter), de smallere spatborden alsmede de sekundaire ketting die door
rubber hulzen liep en de aan de grotere wielen aangepaste voorvork.
Later kreeg de motorfiets een valbeugel en richtingaanwijzers. Een
speciale serie was bestemd voor de skandinavische landen. Deze motoren
werden naar aanleiding van een failissement waarbij BSA, Husqvarna en
Monark betrokken waren, door het Zweedse leger aangekocht. Ze waren
aan de zijkanten voorzien van skies van de Zweedse firma Fleron. Met
deze voorziening waren ze zeer geschikt in gebieden met sneeuw en ijs.
De motorfietsen waren zo robuust dat ze niet meer geproduceerd werden
toen de Zweedse militaire instanties om ruilmotoren vroegen. Daarom
werden ze vervangen door type 590/00-02. Wat nog andere veranderingen
betreft noemen we de motoren voor Tunesie, Canada, de USA en gebieden
met meer dan normale stofontwikkekling. Vanaf januari 1968 begon men
met de produktie van een 250 cc machine van het type 590 in
Californian
uitvoering waarvan er ook een paar exemplaren in Australie
terechtkwamen. Speciale veranderingen werden aan de Californians
aangebracht die bestemd waren voor het Neckermann koncern. In 1969
verscheen nog een 250 cc machine, type 592, op de markt en bleef tot
1974 in produktie. In die tijd (1969-1970) werden dus in totaal drie
250 cc motoren van de typen 559, 590 en 592 aangeboden. De
laatstgenoemde had vooral qua uiterlijk een facelift ondergaan. De
motorfiets had de benzinetank waarmee de Californians standaard
waren uitgerust, richtingaanwijzers, een nieuwe achterlicht
kombinatie, achteruitkijkspiegels en een gewijzigd spatbord. De
verandering aan de krachtbron had vooral ten doel het geluidsnivo te
verlagen. Datzelfde geldt voor de klasse 350 cc, waarin behalve het
basismodel 360, nog 3 machines verschenen. Eerst type 361 en wel vanaf
1965 tot 1969. Deze Jawa had 19" wielen en een snelle gashandle.
Ze werd in verschillende uitvoeringen naar vele landen geexporteerd.
Voor Mexiko met boven en onder valbeugels en een bagagerek.. Voor
Finland met de reeds genoemde skies. Voor de Joegoslavische politie
met waarschuwings knipperlichten rondom. Voor Canada niet alleen met
valbeugel en richtingaanwijzers, maar ook met een gewijzigd
aanzuigsysteem
voor sterke stofontwikkeling in het terrein, alsmede het opschrift
"Road King" op de opbergvakken aan de zijkanten. Voor de USA
kwamen deze types in 2 uitvoeringen op de markt. In een standaard en
in een lichtere uitvoering zonder opbergvakken opzij, met Bosch
koplampen, een nieuwe tank en een luchtfilter die rechtstreeks op de
karburateur was gemonteerd. Zo verscheen de eerste Californian waaraan
nog diverse modifikaties werden aangebracht. Een van de laatste
types van de 350 cc, 361 serie werd met 18" en 19" wielen
naar Australie geexporteerd. Ook de Roemeense politie kocht Jawa's
in deze uitvoering. In 1969 werd type 361 door 2 nieuwe types n.l.
de 352 en 363 vervangen. De eerste werd in 1973 geproduceerd en kreeg
als naambordje "Californian Oilmaster". Dit type had de in
het buitenland door een patent beschermde gescheiden smering met een
afzonderlijke olietank, van waaruit de olie automatisch gedoseerd
met de benzine werd vermengd. Deze installatie regelde de toevoer van
olie in overeenstemming met de belasting van de motor in een
verhouding benzine/olie van 200 : 1 tot 25 : 1. De meeste Jawa's
hadden een motor uit de geunificeerde serie motorfietsen waarover we
het nog zullen hebben, met versterkte cilinderbouten. De motoren uit
deze 350 serie waren de sterkste in serie gebouwde machines van
Jawa. Bij een cilinderinhoud van 343,4 cc (boring en slag 58 x 65)
en een kompressieverhouding van 9,2 : 1 bracht de motor een vermogen
op de weg van 23 pk (16,9 kW) bij 5000 t.p.m. De max. snelheid lag bij
135 km/u. De laatst 350 cc machine, type 363, ging eveneens in 1969 in
produktie. Deze bleef een jaar langer dan type 362, dus tot 1974, in
het programma. Dat betekent dat er in totaal 3 verschillende 350 cc
machines (1969-1973) op de markt waren en wel 4 jaar lang. In het daar
op volgende jaar bleven er nog slechts 2 over (360 en 362). Het ging
hier om een toermodel met geringer vermogen vooral gedacht voor
woonwerk verkeer zoals dat met het type 592 ook het geval was.
Gedurende de hele periode werden in verschillende series 1.418.840
motoren geproduceerd en naar 120 landen over de gehele wereld
geexporteerd.
Het
opsommen van types, modellen, modifikaties en accessoires is saai en
onoverzichtelijk, vooral als men er niet zo diep in wil gaan. Toch
zijn er een aantal tekentafel avonturen te beleven die in een
detektive serie geen slecht figuur zouden slaan. Een zo'n avontuur
willen we eens bij de kop pakken en we noemen die geschiedenis de
"Zaak koppeling". We spraken al een paar maal over de
automatische centrifugaalkoppeling. Aan de wieg hiervan stonden de
konstrukteurs Jozef Jozif, ir. Jan Rafl, ir. Eugen Ritschl, Vlastimil
Bezouska en Dr. Jan Pivrnec van de research afdeling van Jawa in
Praag. In het begin van de zestiger jaren bouwden ze een nieuwe
automatische centrifugaalkoppeling in 2 varianten. Een in een
uitvoering met lamellen en een in een uitvoering met kegels. Deze
eenvoudige en konstruktieve oplossing bleek zeer goed te voldoen en
werd in serieproduktie gemaakt. De Jawa's met deze koppeling weken
maar heel weinig af van de andere series want ze hadden op het linker
motordeksel i.p.v. de anders daar geplaatste koppeling een heel kleine
trommelvormige uitstulping. Op deze konstruktie werd oktrooi
aangevraagd en dat is in bijna alle landen van de wereld waar motoren
worden geproduceerd of waarnaar Jawa's werden geexporteerd verkregen.
In de tijd dat de koppeling voor serieproduktie werd voorbereid
verscheen in het Italiaanse tijdsschrift "Motociclismo"
een bijdrage over een kleine Honda 50 Cub met automatische
versnellingsbak. En omdat de Jawafabrieken een tchnisch
wetenschappelijk informatiecentrum hadden kon dit nieuwtje niet
onopgemerkt blijven. Een Automatic in een 50 cc motor, dat was
interessant! Maar een blik in de katalogus met vervangings onderdelen
maakte duidelijk dat deze automatic met een automatische
versnellingsbak niets van doen had, maar verdacht veel leek op een
automatische koppeling! Toen men de kleine Cub de Jawa fabriek
binnenbracht
en vervolgens demonteerde was er geen twijfel meer. De Jawa dealers in
Frankrijk en Groot-Brittanie waren het met elkaar eens.. Bij Honda was
men de automatische koppeling in praktisch ongewijzigde vorm in de
nieuwe motor gaan inbouwen. Tegelijkertijd schreef de Europese Honda
vertegenwoordiger in Hamburg dat het gevleugelde merk uit het land van
de rijzende zon belangstelling had voor de automatische koppeling.
Vanuit Jawa schreef men dat men ingenomen was met de getoonde
belangstelling
en men verzocht Honda haar wensen nader kenbaar te maken. Een antwoord
hierop werd nooit ontvangen. En zo begon de "Zaak koppeling"
interessant te worden. Voor Honda dreigden moeilijkheden in alle
landen waarheen deze firma haar kleine motorfietsen met deze koppeling
exporteerde en waar het systeem onder oktrooi stond. Uiteraard is
geen enkele fabrikant daar gelukkig mee. Er was in dit geval geen
oplossing, althans dat leek zo. Honda betaalde aan Jawa een vast
bedrag per Cub motorfiets die naar Groot-Brittanie werd geexporteerd.
Voor motoren die naar ander landen werden geexporteerd waar de
Tsjechische automatische koppeling onder oktrooi stond betaalde de
Japanse producent een vastgestelde prijs overeenkomstig het aantal
geimporteerde machines. Waarom de regeling voor Groot-Brittanie anders
was dan voor de overige landen is
niet meer van belang. Doorslaggevend is, dat het probleem werd
opgelost. Al
vanaf het begin van de zestiger jaren was het duidelijk dat er een
nieuw type nodig was. Het resultaat was de Jawa 623/0 en 633/0. Met
deze produktie wilde het echter niet erg lukken, noch met de 250 cc
(623/0) noch met de 350 cc (633/0). Het op gang komen van de produktie
werd steeds uitgesteld en toen de motoren eindelijk op de markt kwamen
waren ze verouderd zoals een marktonderzoek aantooonde. Er was geen
belangstelling meer voor. Daarom werden van juli tot oktober 1968
slechts 120 motoren gefabriceerd. Doordat de koplamp in de benzinetank
was geintegreerd maakten ze een logge en te kompakte indruk. In de
tekenkamer werd aan een verandering van dit model gewerkt die geen al
te grote konsekwenties had voor de produktielijn. Het werd de Jawa 250
type 623/1 en 623/2 en ook de Jawa 350 type 633/2 en 633/2 die de
bijnaam "BISON" kregen, hetgeen te danken was aan de
karakteristieke vorm van het stuur. Deze motoren werden van 1970 tot
1973 geproduceerd. Ze waren uitsluitend bestemd voor de binnenlandse
markt. Totaal werden er 4436 geproduceerd. Naast deze produktie werden
ook nog steeds de qua konstruktie verouderde Jawa's typen 559 en 360
gemaakt. Alle Bison uitvoeringen waren voorzien van een nieuw gelast
en gesloten wiegframe, een nieuwe voorvork en een nieuwe koplamp.
Het stuur was opgenomen in een paneel en ook de vorm van de buddy was
nieuw. In beide klassen was er ook een uitvoering met de Oilmaster en
met meer vermogen. Als basismodel hadden beide Jawa's , de 623 en de
633, de volgende motoren. Een 2 takt 2 cilinder cilinderinhoud 246,3
cc. Boring x slag 52 x 58 (343,5 cc 58 x 65). Vermogen 16 pk
12 kW (21 pk 15,5 kW)
bij 5250 t.p.m. (5000 t.p.m.) compressieverhouding 9,2 : 1. Een
benzinetank met een inhoud van 16 liter (bij de oilmaster een extra
olietank van 2,5 liter). Verbruik 3,5 liter/100 km. (4 liter/100 km).
Max. snelheid 120 (130). De 18 " wielen hadden grotere
remtrommels in de naven. De bisons werden gefabriceerd via een
sekundaire produktielijn, zodat het aantal gering bleef. De meeste
energie werd destijds gestoken in de voorbereiding van een nieuw
type.
|